Leuk als meer mensen deze blog lezen

DEEL deze BLOG a.u.b. op FACEBOOK of TWITTER.
Bedankt voor het lezen (en delen).

vrijdag

Museumbezoekers, Maria-aanbidders en Middeleeuwers

Barraca de fira - Kermiskraam
Het Picassomuseum viel me een beetje tegen. Zoiets ligt vooral aan mijn eigen verwachtingen. Als ik die even tussen haakjes zet (einklammer, zou Husserl zeggen), dan ziet het er toch weer anders uit. Er hing veel werk dat Picasso in zijn jonge jaren heeft gemaakt. Sjonge, wat had die jongen een talent. Verder kon je er een uitgebreide collectie "Las Meninas" bekijken, die je volgens mij pas kunt begrijpen als je weet wat Picasso's beeldende gesprek met de 17de eeuwse Velasquez behelsde. Daar had de ingeblikte Brit die ik voor € 3,00 had gehuurd vast wel uitleg over kunnen geven, maar ja, die Brit hing me de keel uit. Laat ik u vertellen hoe dat zo geworden was.

Veel museumbezoekers geven mij de indruk van uiterst ernstige mensen die opgaan in iets wat er uitziet als aanbidding. Hun bezoek lijkt op een rondgang, hun kijken een schouwen, hun blik die van ingewijden. Ze kijken hetzelfde als mensen in kerken, bijvoorbeeld de Santa Maria del Pi waar we gisteren even binnenwipten omdat er voor de ingang een concert van klassieke Spaanse gitaarmuziek stond aangekondigd. Is het u overigens weleens opgevallen hoe Middeleeuwers hun kijken hebben verbeeld? De blikken op de gezichten van afbeeldingen uit die tijd vertellen mij dat gemiddelde Middeleeuwer kwellende levensjaren doormaakte. In het Museu Frederic Marès hebben we honderden beelden bekeken die signor Marès uit die periode heeft verzameld. Er hingen tientallen Jezussen aan kruizen, meerdere heilige met pijlen doorboorde Sebastianen, hele hordes door smart verscheurde Maria's. Jezus, Sebastiaan en Maria waren geen tijdgenoten van hun artistieke scheppers, maar de obsessie met die thematiek van kwelling, pijn, dood en smart zegt misschien iets over de tijdgeest. Ook gewone parochianen, apostelen en Middeleeuwse hoogwaardigheidsbekleders deden me denken aan de bevolking van een kliniek voor mensen met depressie. Helma en ik waren zo'n beetje de enige bezoekers; dat gaf vrijheid om grappen te maken en te lachen om de geëxposeerde kommer en kwel. Heel anders dan in de overbevolkte Picassotempel. Ik had voor de verandering een audioguide genomen die ik bij enkele schilderijen ook heb gebruikt. Het plechtige Brits waarin de stem technische details onthulde over de kunstwerken die ik aanschouwde stond me al snel tegen en het enige schilderijtje dat me diep raakte, werd niet besproken. Er was trouwens ook geen reproductie van te vinden in de museumwinkel. Misschien ligt het aan het onderwerp ervan; een kermiskraam valt misschien niet onder de interesses van de gemiddelde museumganger. Waarom raakte dat ene schilderij mij zo diep? Ik zou het echt niet weten. Ik heb er naar staan staren, het op me in laten werken, ervan genoten. De uitdrukking op mijn gezicht heeft bij mensen misschien wel een associatie met kerkvolk of Middeleeuwers opgeroepen.

In een zaaltje verderop las ik van dichtbij de tekst op een kaartje naast een schilderij. Een grote, brede meneer plaatste zich, ondanks de geringe ruimte tussen mijn reukorgaan en het kaartje, pontificaal voor mij en ontnam mij mijn uitzicht. Ik zei luid en duidelijk:
     'Oké', met de nadruk op de tweede lettergreep.
     De grote, brede meneer keek verstoord achterom en stapte toen opzij.
     En op dat moment gebeurde het. Ik voelde baldadigheid in mij opkomen.
     'Thank you sir, thank you very much' zei ik breed glimlachend.
     Hij stond nu links van mij, iets achter me. Zijn blik was vervuld van verbijsterde minachting. Hoe was het mogelijk dat een dergelijk creatuur zich in zijn directe nabijheid bevond, en dan nog wel op deze heilige culturele bodem? Dat zag ik hem denken. Ik bleef hem gemoedelijk grijnzend recht in de ogen kijken. Uiteindelijk wendde hij zijn blik af.
     'Zag je dat die kerel die recht voor mijn neus ging staan?' vroeg ik even later aan Helma.
     'Ja, ik zag het gebeuren, je bedoelt toch die bultrug?'
Ik lachte hardop. De hele tijd daarna heb ik neuriënd en fluitend naar gezichten van mensen lopen kijken. Picasso's geschilderde discussie met Velasquez ging aan me voorbij. Bij de uitgang gaf ik de bekakte Brit-in-blik terug aan een bebaarde jongeman.
     'I have a present for you', straalde ik hem toe, 'You can do with it whatever you like'.
     Hij lachte vrolijk, boog lichtjes vanuit zijn heupen en bedankte me quasiplechtig. Mooi zo, dacht ik, is er toch nog één in dit museum die niet bezwijkt onder z'n eigen gewichtigheid.

     'In de filosofie wordt zelden gelachen', zei een goede vriend mij op een keer.
     Daar kon ik niet zo heel veel tegenin brengen. Hoe zit het elders? In het christendom moet je naar de negrospirituals om een kerkelijke lach te scoren en in de islam is het her en der zelfs verboden om te lachen. En de kunst? Is dat een vrolijke scene? Heel soms hebben tentoongestelde producten van schilders en beeldhouwers tranen op mijn wangen getoverd, dat wel, en dat is een emotie waar ik gelukkig van kan worden. Geluk is voor mij best wel iets waarmee ik lachen kan. Als ik plat of ruimtelijk verbeelden kon, zou ik er mijn hoofdthema van maken: lachende mensen. De mens is potverdriedubbeltjes tussen de miljarden andere soorten de enige die lachen kán!

Vandaag gaan we naar een museum met alleen maar kunst uit de 21ste eeuw. Zal ik er worden toegelachen of zal ik weer de slappe lach krijgen?

Eerst dacht ik dat dit hoofd Jezus met de doornen kroon voorstelt, maar op het bordje ernaast stond dat het een Middeleeuwse monnik is. Misschien een Feijenoorder avant la lettre? 'Bloed, zweet en tranen!' eisen de supporters en masse vanaf de tribunes wanneer er te weinig inzet van hun 11 spelers wordt waargenomen.

donderdag

Terug


't Lokaal Verhaal vertelt zich buiten deze blog om, zodat het er al maandenlang niet van komt om te schrijven. Nu mijn verhaal zich acht dagen lang in Barcelona en omgeving afspeelt, jeuken mijn vingers om te switchen van het lokale naar het internationale.

We logeren pal naast de kathedraal (nee, niet de basiliek van Gaudí, die überbekende) in de gotische wijk, waar op kleine binnenpleintjes mensen muziek maken op instrumenten uit alle windstreken van de aarde. Als 't Lokaal Verhaal over een aantal jaren een begrip geworden is, ga ik een bus vol straatmuzikanten naar de Brabantse Wal halen voor een heus weekendje BergaLona. Het Avé Maria van Schubert zal op de binnenplaats van het Markiezenhof vast ook fantastisch klinken en het werk van Picasso lijkt me een effectieve plumeau om het stoffige imago waar datzelfde hof mee bedekt schijnt te zijn eens en voorgoed mee weg te wapperen. En wat dacht je van andersom: EBSJO Brandaris, The Vision of Johanna en het Kanakenkoor in  de Barri Gòtic van Barcelona?

Toekomstmuziek daargelaten, gisteren reisden Helma en ik naar ons verleden. We huurden een Lancia en toerden op de aanwijzingen van de mevrouw in mijn smartphone naar Lloret de Mar, waar we 31 jaar geleden elkaar voor het eerst de gouden ring aan elkaars vinger schoven. Alles liep voorspoedig. Ach, de rots waar we het glas hieven, was waarschijnlijk niet dezelfde als die van toen, maar wat boeit het? We keken elkaar in de ogen. De zon straalde en de zee was van blauwgroen glas, een lachende spiegel ver beneden onze voeten die na al die jaren nog steeds met z'n vieren zijn. Zoiets gaat niet vanzelf en we beloofden elkaar het een en ander. Eén belofte wil ik hier wel met u delen: Helma gaat haar te klein geworden ring laten oprekken. Er passeerde een jong stelletje. Hij met ontbloot, roodverbrand bovenlijf onder een roodbekuifd hoofd, zij in een schattig jurkje en een witte bloes. Het zou toch leuk zijn, vertelden we elkaar, als deze jonge mensen ook over 31 jaar deze plek weer op zouden zoeken. Een estafette van engagement tussen mensen die elkaar trouw beloven. Helma en ik, wij verloofden er opnieuw.

Hoe langer we in Lloret waren, hoe duidelijker Helma beelden zag van waar we destijds logeerden. We gingen op zoek en vonden hotel 'La Palmera'. Helaas had de verschraalde heer achter de receptie weinig gevoel voor romantiek. Of misschien was zijn Engels te gebrekkig en begreep hij niet precies waarom het ging. Ja, 31 jaar geleden, dat was wel een lange tijd. Ja, het hotel bestond toen al, het bestaat al 100 jaar! Het was inmiddels ook verbouwd; de ingang was destijds aan de huidige achterkant. We liepen er nog eens omheen en we besloten dat dit het geweest was. Punt.

Het was stil in Lloret. De Nederlandse Oh Oh Cherso hordes bestormen deze contreien alleen maar in het hoogseizoen. We dwaalden nog wat door de straatjes en herkenden verder niets. En ineens lag Helma voor mijn voeten. Ik hoorde mezelf 'Helma!' schreeuwen. In een fractie van een seconde voelde ik alle liefde van 31 jaar en de angst voor het onvermijdelijke einde in de schrik van haar plotselinge val. Ze struikelde niet. Ze lag daar ineens op haar zij op de stoep. Al snel krabbelde ze weer overeind, brabbelend dat er een tegel los lag. Op haar elleboog verscheen een blauwe bult, haar broek was besmeurd. De schade valt mee. Vandaag is de bult verdwenen en het blauw heeft zich over een breder oppervlak verspreid.

We aten nog wat tapas aan de Middellandse Zee en gingen op weg naar Parc Güell. We hadden nu toch een auto, was onze redenering en te voet is het zo'n steile klim. Terwijl ik verkeerslicht na verkeerslicht bewees dat mijn hellingtrekproef er nog goed in zat, meldde de smartphone dat de accu bijna leeg was. Oei! Barcelona in een vreemde auto terwijl het over een uur donker zou gaan worden. We skipten het park op de berg, maar helaas, de GPS-mevrouw schortte haar diensten op tot na een verbinding met een stopcontact. We wisten met een plattegrond en borden die vertelden in welke richting het Placa de Catalunya lag in de buurt van het hotel te komen. We stopten op het enige vrije plaatsje van de hele stad om eerst eens rustig de kaart te bestuderen. Een magere man met donkere bril, met snor, gehesen in een uniform dat hij zo te zien had geleend van een veel dikkere collega popte up vanuit een ons onbekende schuilhoek. In het Spaans begon hij bars tegen ons te spreken. We zaten tenslotte in een auto met Spaans kenteken. Ik vertelde in het Engels dat we verdwaald waren en dat we even op de kaart wilden kijken.
     'No parking here! This is justicia!'
     Hm, tja, hij zei het wel op een toon die deed vermoeden dat na nog één weerwoord onmiddellijke in verzekeringstelling zou volgen. Dus zat er niets anders op dan weg te rijden en weer te worden voortgedreven door het drukke verkeer. Nog een geluk dat Catalanen zich in het verkeer niet Romeins gedragen. Werkelijk, ze rijden uiterst gedisciplineerd en hun claxon gebruiken ze amper. Het Placa de Catalunya hebben we zeker 15 keer vanuit het oosten, zuiden, westen en noorden voorbij zien schuiven. We hebben voor steeds opnieuw op rood springende lichten staan wachten op stromen van bij elkaar opgeteld wel 10.000 overstekende voetgangers. Er kwam een moment waarop ik letterlijk niet meer wist wat de voor- en wat de achterkant was. Dat Plein van Catalonië hadden we te voet al een aantal keren overgestoken. Van daaruit was het hotel gemakkelijk te vinden, dachten we. Autorijdend raakte ik toenemend gedesoriënteerd. Ik reed alleen nog maar apathisch met het verkeer mee. Helma zei:
     'Zal ik een taxi nemen? Dan kan die voor jou uit rijden naar het hotel.'
     Subliem idee!
     Ik stopte bij een rij wachtende taxi's. De ene na de andere chauffeur sprak geen Engels. Gelukkig trof ik na zes pogingen de spreekwoordelijke uitzondering op de inmiddels klaarblijkelijke regel.
     'Yes, it is hard to find by car. There is only one small road, the rest is pedestrian area'
     Ik legde hem ons plan voor.
     'No, no, I will tell you how to get there.'
     En dat deed ie. We vonden en herkenden het straatje waar we in moesten. Maar helaas. De rechter rijstrook van brede avenues is in Barcelona gereserveerd voor bussen en taxi's, die met hoge snelheid tussen ons en de zo verbeide toegangsweg naar het einde van ons avontuur door zoefden. En achter ons zwol de stroom van verkeer aan. We moesten voort, voort, voort. Na een laatste ronde om het Catalaanse plein werd ik na een anderhalf uur durende stressbestendigheidstest door de beheerder van de parkeergarage (ja, die hebben ze hier in plaats van een ticketautomaat) tegenover ons hotel via een veel te smalle en onmogelijk steile toegangsroute naar de rustplaats van onze huurauto gedirigeerd.

Dertig jaar huwelijk na dat ene jaar van engagement to marry. We verdwalen samen en vinden samen onze bestemming weer terug.

zaterdag

Festival (3)


Deel 3 van een vervolgverhaal.

Tijdens mijn theologiestudie zei een docent eens dat wij – de studenten - een nieuw begrippenkader aanleerden dat er voor zou gaan zorgdragen dat we onze omgeving en sowieso alles wat zich aan ons voordoet anders zouden gaan beschouwen. Hij had het over een groeiende cirkel, zoals de kringen in het water die een steen veroorzaakt als hij erin valt. We zouden niet alleen aan alle kanten toegang verkrijgen tot een grotere wereld, de wereld zou er bovendien geheid anders uit gaan zien. We zouden anders gaan duiden, we zouden andere interesses gaan ontwikkelen, we zouden nieuwe mensen ontmoeten en dat alles door nieuwe begrippen aan te leren. Ik steeg zo nu en dan zowat boven mijn collegebankje uit van opwinding over zo’n wijds panorama. Mijn ervaring is dat hij gelijk gekregen heeft. Hoe groter je actie radius, hoe talrijker de dingen waarmee je in aanraking komt. En alles wekte bij mij nieuwsgierigheid. Ik wilde overal meer van weten en als het even kon ook zoveel mogelijk ervaringen opdoen van dingen die ik voorheen nauwelijks kende. De binnenvaart was een goede verlenging van mijn culturele isolement geweest. Als je over Europese rivieren, kanalen en meren vaart, zijn de gelegenheden om naar concerten, theaters en bioscopen of zelfs op vakantie te gaan, schaars.
            In het onderwijs heb ik altijd veel en vrij laagdrempelig contact met leerlingen gehad, toch zeker de eerste jaren. Ik praatte met hen over muziek. Zij zaten vol verwachtingen: ik zou hen kunnen vertellen over de betere muziek uit mijn jeugd. Daar waren ze nieuwsgierig naar. Maar het liep andersom. Zij wijdden mij in in de muziek van hun tijd, de muziek waarvan zij hielden. Een jonge collega nam mij mee naar Lowlands en daar begon mijn festivaltijd. Natuurlijk steeg ook op het festivalterrein de inhaalkoorts mij naar hoofd en hart.
            Het is onzin om te willen inhalen. Een mens wordt nooit wat ie niet was en ik bleef wie ik ben. Ik ben Jan van der Mooren, ik heb een levendige interesse in van alles en nog wat en het is goed zo. Ik geniet van wat er nu is en hoef niet langer een gemankeerde start te herstellen. Vanaf de andere kant bekeken is het zo dat ik de leuke festivalervaringen die ik u in deze rubriek ga vertellen nooit had kunnen vertellen als het anders gelopen was en dit laatste is een mooie open deur naar Festival Dour in 2006.

Ik ging er niet op de brommer heen, zoals Boudewijn de Groot naar de rand van Nederland, naar ons onvolprezen strand. Ik ging op de fiets. Met het idee van lange afstand fietsen was ik eveneens in aanraking gekomen via een leerling, in dit geval een ex-leerling die 33.000 kilometer door Afrika had gefietst, En dan was er nog een andere ex-leerling die zich het ambacht van fietsenmaker had eigen gemaakt; niet alleen zijn klanten fietsten, hij deed dat ook zelf heel vaak. Ze hoefden maar fluisterend te suggereren dat fietsen iets met “je vrij voelen” te maken had en ik was verkocht. Dat moest ik ook meemaken. Ik bedacht het wilde plan om tijdens mijn spaarverlof in 2010 in India te gaan fietsen. Een bezorgde vriendin met veel reiservaring had in India gereisd. Ze verklaarde me mesjogge. India was in haar ervaringen het enige land waarheen ze nooit terug zou gaan.
            ‘En dan op de fiets? Moet je vooral doen als je levensmoe bent.’
Ik wilde me niet meteen laten overreden om ervan af te zien. Eerste vereiste was fietservaring. Nadat ik op mijn zestiende was gaan brommen, had ik nauwelijks nog kilometers zelf trappend afgelegd. Ik kocht twee fietstassen, stouwde ze vol met benodigdheden voor een rit met een lengte van drie dagen heen en drie retour en hees ze op de fragiele bagagedrager van mijn ouwe fiets. De bestemming was een plaatsje vlakbij Mons in Bergen-Henegouwen. Het was stralend weer. Tweeëneenhalf uur later belde ik trots mijn vrouw op.
            ‘Weet je waar ik sta?’ schreeuwde ik in mijn mobiel.
            Twee passerende Joodse mannen, een met rode pijpenkrullen, de andere met zwarte, hielden hun blik mijnsondanks strak voor zich op het gehavende Antwerpse plaveisel gericht, zoals ze dat meestal doen.
            ‘Tegenover het Radison Blu! Je weet wel, waar we in de kerstvakantie hebben gelogeerd.’
            ‘Dat heb je wel snel gedaan dan.’
            Kijk, dat wilde ik horen. Voldaan kon ik mijn weg vervolgen.

Wordt vervolgd.

donderdag

Festival (2)


Deel 2 van een vervolgverhaal.

Ach ja, zo is het gegaan, zo is het geweest en daarmee basta. Of nee, toch niet helemaal, want ik zal nog regelmatig moeten toelichten hoe het komt dat ik over sommige dingen niet kan meepraten. Het gaat hier over mijn inhaalwoede die mij op latere leeftijd in het gezelschap van twintig jaar jongere vrienden en vriendinnen over festivalterreinen joeg en in tentjes op festivalterreinen deed belanden. Wacht even, de tijdgeest van nu voel ik in tegenstelling tot die van vroeger aan als een ingezetene, dus voor de duidelijkheid: die jongere vrienden en vriendinnen sliepen in hun eigen tent, niet in de mijne en ik niet in de hunne. Ik hoop dat mijn lezers willen begrijpen dat ik dit alles deed omdat ik in moest halen, in moest halen, in moest halen!

Op mijn zestiende werd ik met een bunkerboot – dat is zeg maar een varend tankstation voor schepen – vanaf de Werkendamse wal overgebracht naar een passerend lang en hoog binnenvaartschip. Mijn schoolcarrière was mislukt, hoewel ik een jaar eerder op mijn vijftiende al een mavodiploma haalde met drie zevens en drie achten op mijn eindlijst. Ik heb er nauwelijks iets voor gedaan en onder andere omstandigheden hadden er voor mij met mijn intrinsieke mogelijkheden volgens latere testen perspectiefrijkere opleidingen ingezeten. Mijn geschiedenis ontwikkelde zich anders. Ik werd scheepsjongen, ik werd matroos, ik zou stuurman moeten worden, maar ik had geen zin om diploma’s te halen. Dat hield ik vol tot ik vierentwintig was en toen ik mij tenslotte over studieboeken boog, bleef ik dik vijfentwintig jaar zo zitten. Mijn wetenshonger kende geen grenzen. Vakdiploma’s voor de binnenvaart, kranten, geschiedenisboeken, boeken over politiek, wereldwijde ontwikkelingssamenwerking, nu ja, ik zal u een uitputtende opsomming besparen. Ik nam een abonnement op het NRC Handelsblad; ik zie mezelf nog zitten in mijn vrije weekenden met mijn krant en een Nederlands woordenboek op de bank van onze flat in Oosterhout. Per artikel moest ik minstens een begrip opzoeken. Ik was een nitwit met vacuümwerking. Na verloop van enkele jaren schreef ik mij in Tilburg in voor een hbo-studie theologie. Dat kon doordat ik inmiddels op de scheepvaart in week-op-week-af dienstverband werkte. Tijdens hoorcolleges noemden docenten namen als Camus, Dostojewski, Saint-Exupéry, Kuitert en Kafka. Ik ging ze lezen. Inhalen moest ik, inhalen, inhalen.

Leraar werd ik, in het voortgezet onderwijs. Mijn vak: levensbeschouwing. En de inhaalkoorts woekerde verder. Trainingen en kortlopende cursussen volgen, certificaten en diploma’s halen, lezen, verwerken, lesbrieven en projecten schrijven voor de leerlingen. Mijn cv bevat een leuke slinger van diploma’s en certificaten en getuigschriften aan een touwtje. En het was nooit genoeg. Dit academiejaar haalde ik aan de universiteit Antwerpen mijn bachelor wijsbegeerte. Wat er precies is gebeurd in het afgelopen jaar, ik weet het niet, maar feit is dat de drift bedaarde. Ik ga niet op voor mijn master degree. Het is genoeg. Dat het gat niet is te dichten, was mij al langer duidelijk. Het mooie is nu dat ik niet langer een gat voel.
Wordt vervolgd.

woensdag

Festival (1)


Deel 1 van een vervolgverhaal.

Tussen mijn veertigste en vijftigste bezocht ik elk jaar 1, 2 of 3 festivals. Meestal liepen daar ook wel mensen rond die ouder waren dan ik. Dat neemt niet weg dat ik toch echt bij de weinige veertigplussers hoorde. Het deerde me niet. Ik was namelijk bezig met inhalen. Met inhalen ben ik begonnen vanaf ongeveer mijn dertigste en het was alsof ik probeerde om al etend de productie van een instellingskeuken voor te blijven. Het is niet zo dat ik op een dag besloot een inhaalrace te beginnen. Ik raakte erin verzeild. Vanaf wat smalle slootjes naar bredere stromen kwam ik terecht op een zee van mogelijkheden. Eerder al schreef ik erover, maar voor de lezer die dat gemist heeft, zal ik nog even schetsen waarover ik het hier heb.

Als ik met leeftijdgenoten praat, mis ik hun referentiekader. Ik ken de televisieprogramma’s waarover ze het hebben niet. Zo is het ook met acteurs, pop- en rocksterren, films, boeken, de politiek, de sfeer, de veranderingen, het hippiegevoel, de flowerpower en al dat soort dingen uit de jaren zestig en zeventig van de twintigste eeuw. Misschien weet ik stiekem een beetje wat het is om een vreemde te zijn in een land waarheen je bent geëmigreerd. Integreren lukt nooit helemaal, hooguit kun je net doen alsof - voor jezelf en voor al die autochtonen die willen dat jij net zo wordt als zij. Het haalt niet uit, want waar je niet bij bent geweest, wat je niet hebt meegemaakt, wat geen deel uitmaakt van je eigen kinderjaren en jeugd, zal altijd vervreemden. Je zult nooit echt mee kunnen praten, ook al kijk je alle films en televisieprogramma’s uit die tijd, al luister je alle muziek, al lees je alles wat er te weten valt. Je blijft een museumbezoeker.
            Mijn geboortejaar is 1961, dus de vraag: waar was jij in die tijd? zou een terechte vraag zijn. Het antwoord is dat ik opgroeide in een dorp achter een dijk aan een Nederlandse rivier bij een vader die het om levensbeschouwelijke redenen niet wenselijk achtte om een tv in huis te hebben. We woonden in een Biblebeltdorp. Dorpen in die Biblebelt zijn op dit moment weer volop in de belangstelling vanwege een uitbraak van de mazelen. Veel Biblebelters laten namelijk hun kinderen niet inenten tegen bepaalde ziektes en aandoeningen. Ze geloven dat ze dan zitten te interveniëren in de voorzienigheid van God. Ik formuleer het kort door de bocht, maar daar komt het toch zo’n beetje op neer.
            Ergens in de Bijbel staat dat je als christen “wel in deze wereld moet zijn, maar niet van deze wereld”. Biblebelters isoleren zich binnen hun omgeving. Zo was er bij ons thuis een radiootje dat uitsluitend diende voor het beluisteren van nieuws, weerberichten en christelijke liederen bij de “Muzikale Fruitmand” van de Evangelische Omroep. Film, theater, sportverenigingen, circus, kermis, concerten, scouting, andere muziek dan kerkmuziek… het bestond allemaal niet. Soms werd iets uitdrukkelijk verboden, van de meeste dingen wist je niet eens dat ze bestonden. Ik ging naar een echte bibelbeltschool, zo een die buitenstaanders vaak kennen als school waar meisjes vlechtjes en lange rokken dragen. Bij biologie leerden we de evolutietheorie en aansluitend dat het een atheïstisch verzinsel was, kenmerkend voor de goddeloze tijd waarin we leefden. Die goddeloze tijd, dat was de wereld die ik af en toe vermoedde voorbij vage grenzen, aan de overkant van de straat achter het raam van een café of in de bus achter de omfloerste blikken van meisjes die niet op een biblebeltschool zaten of in de lange haren van jongens die mijn vader bietels noemde.
            `T is me toch wat’, hoofdschudde hij: ‘je moet tegenwoordig eerst goed aan de voorkant kijken voor je kunt herkennen of je met een meisje of een jongen te maken hebt’. Meisjes in lange broeken en jongens met lange haren, het was de wereld in een legpuzzeldoos. De goddeloze wereld trok ook aan mij voorbij als ik op een zaterdagnamiddag toevalligerwijze kungfubewegingen makende jongens uit de Nutszaal zag komen. Ik vermoedde wel dat ze imiteerden wat ze zojuist gezien hadden, maar ik wist niet waarover het ging en zelfs toen ik later het liedje Kung Fu Fighting van Carl Douglas leerde kennen, kon ik de link met Bruce Lee en de gesticulerende jongens in de Hoogstraat van ons dorp niet leggen, simpelweg doordat ik niet wist wie Bruce Lee was. 
Wordt vervolgd.

vrijdag

Drieluik van de schaarste, 3 (opera, 10)

Het kind uit de kosmos groeit op in de wereld van het woord. 
In het Drieluik van de schaarste maakt ze kennis met economische namen.
Vandaag het middenluik: het centrale tafereel.

Kanonnen bulderen, rook walmt alom, hemelse bazuinen schallen, koren zingen bombastisch. Hier voltrekt zich het gericht over onschuld en speelsheid.
Hier wordt het geloof tot natuurwet.


Alom tegenwoordig, vroeger en dan,
dreint er de stem van notameneer,
ambtelijk gelijk een bewindsman,
meedogenloos als een kasteelheer.

Ooit jubelden koren het paean
voor Apollo: lied voor hun Heer.
Zo hoort thans het meisje uit gras, plant
en boomschors veelstemmig een doemleer:

glorie en eer van bonnetjesman.
Zelfs wat ruikt naar mos en naar herfstweer
weet van de grote bestemming: het plan!
En zingt: ‘meisje, dit kan zo niet meer.

Weet iedereen niet dat zulks is verboden?
Schaars was die narcis, een hoogst zeldzaam ras’.
Economie, sacrale methode,

zegt: ‘dat wat schaars is, hoort in een spaarkas,
is niet voor meisjes, hoe ’t je ook noodde’.
Het meisje, eerst nog dartel en bras...

‘Verdeling van goed is ten diepste een code,
nota die in een koffertje past.’
… loopt stram vandaar, als een ondode.



donderdag

Drieluik van de schaarste, 2 (opera, 9)

Het kind uit de kosmos groeit op in de wereld van het woord. 
In het Drieluik van de schaarste maakt ze kennis met economische namen.
Vandaag het rechter (tweede) luik.

Knipstrakke tuin
Hij predikt in jargonne zinnen
en weet precies wat hij zegt.
Aan al wat hij ziet, wil hij winnen
Zegt: ‘d’ economie bestaat echt!’

De mensen, zij zien hem vaak in eh
programma’s waar uit wordt gelegd:
bezuinigen moet voor wie in de
toekomst ook aan zijn geld is gehecht.

Hij praat niet in plussen maar minnen,
zegt: ‘zo komt er niets van terecht.
We moeten echt veel minder pinnen.
Geldkraan dicht! dat meen ik oprecht’.

Tussen nota’s en bonnen achter zijn raam
valt hij haast om door wat hij plots ziet:
zijn enige narcis gaat er juist aan!

Hij haast zich naar buiten en schreeuwt: stomme griet!
Blijf er af met je vingers, laat staan
Dat is mijn laatste, zie je dat niet?

Maar het is reeds geschied, het kwaad al gedaan
Hij kermt: ‘zo gaan we zeker failliet’,
En het meisje, zij wil daarvandaan.

woensdag

Drieluik van de schaarste, 1 (opera, 8)

Het kind uit de kosmos groeit op in de wereld van het woord. 
In het Drieluik van de schaarste maakt ze kennis met economische namen.
Vandaag het linker luik.


Ze huppelt op luchtige voetjes,
ze raken amper het gras.
Aan al wat ze ziet, brengt ze groetjes,
zegt: ‘Hoi, ik was hier nog pas!’

De mensen, zij kennen haar toetje,
ze woont daarginds, bij boer Bas.
Dat kind met die geinige sproetjes,
olijkste meid van haar klas.

'Nâ nâ', haar ondeugende snoetje
zegt: ‘lekker toch zonder jas!
'k glij uit op de vlaai van een koetje,
landt plat op mijn bips in een plas’.

Onder de zon vies en vuilig geworden,
staat zij plots stil bij een knipstrakke tuin:
Twintig bij tig meter vierkante orde,

achter een hek, onder statige kruin.
Eenzaam staat daar een narcis te worden,
roept: ‘Hé meisjelief, ik ben jouw fortuin!’

Het hek staat te schreeuwen: ‘Je mag hier niet kommen’.
Ze wipt op haar tenen, haar hoofd houdt ze schuin.
Dan reikt ze voorover en plukt er die blomme…

dinsdag

Magisch gelijk (opera, 7)

Paul schreef de schuin gedrukte tekst, die mij inspireerde tot het gedicht dat erop volgt.


Hierna en hiervoor bestaat niet.

De tijd had nog geen horizon

Je komt niet in een wereld van losse dingen op zich, maar in een wereld van betekenissen, van woorden en verhalen die bij de dingen komen. Op die manier ordenen we onze wereld. We doen dat door te classificeren. In een studiegids van de universiteit, in een atlas of een bibliotheek kun je dat heel goed zien. Er zijn daar vele studierichtingen, allerlei soorten kaarten, allerlei soorten boeken.
Er zijn dunne dingen (verstand, getallen, muziek, gevoelens), er zijn dikke dingen (vogels, stenen, vloeistoffen) en er zijn dingen daartussenin. Je kunt op veel manieren over jezelf en de wereld waarin je leeft, spreken. Je kunt als socioloog naar de wereld kijken, of als econoom, als medicus of als componist. In een bibliotheek is er een afdeling geschiedenis, een afdeling aardrijkskunde en, om maar iets te noemen, een afdeling vergelijkende godsdienstwetenschappen. In een atlas vind je weerkaarten, demografische kaarten, kaarten waarop bodemschatten zijn aangegeven en kaarten die de aard van het landschap laten zien. Door al die manieren van classificeren wordt er iets anders tevoorschijn gebracht; steeds komt er een andere wereld te voorschijn.

Ze zullen je zeggen, meis: ‘dit is van zus en dat is van zo.
Die stad met die lichtjes, meis, dat is Parijs en daar ligt Bordeaux.
De tijd heet niet tijd, maar luistert naar namen als Jura of Trias
terwijl je bergen en volken vindt in een atlas.

Hoor de dingen niet zingen: ze hebben geen naam en ze zwijgen.
Wat wij ook zeggen, objecten zijn wat ze zijn van d’r eigen.
Geboren als mens, meteen ook de zoveelste magiër, want kijk:
je benoemt en je duidt steeds je eigen gelijk.

maandag

Het woord (opera, 6)



Wat als ik uit
een mens was geboren
maar bij wolven gewassen
groot was geworden?

Had ik beelden gezien,
muziek kunnen horen?
Had ik vol aandacht
iemand gestreeld?
Had ik voorkeur gehad
voor demi sec
of bruusker dan bruut?
Was een geur ooit
voor mij dan
een parfum geweest?

zondag

Mama belooft, mama lokt, haar hart bonkt, het leven lonkt (opera, 5)

Ankara, Museum voor archeologie, juli 2012

Er is een stem die niet klinkt
een sprekende stem
scharlaken in
rood ritmisch zwijgen

Een stem van verlokking
era’s geleden ge-
storven, vergaan
ontluikende roep

Zingende, gonzende
fonteinheld’re al-
om aanwezig ‘on-
hoorbare stem

Het “In Den Beginne”
is zij -  -  -
die stromende stem
dit levendig lied

Verwachtingsvol zwanger
zucht naar het leven
van een urgentie –
zó hoog! - - -

Popelend, hunkerend
gunnend en gevend
De stem zou versterven
om haar te doen leven

Voor haar is zij kind
vanaf de ontvangst
potentie tot mens
een meisje, een kind.

zaterdag

Compleet, geheel om te worden (opera, 4)


Twee, één
Daar, hier
Eind, begin
Overal, nergens
Eeuwig, nog nooit
Neergang, eruptie
Daadkracht, belofte
Verlangen, orgasme
Usance, één chance
Al alles, nog niets

Oceanisch verdonkerd,
bespat firmament
duistere diepte
explosie van licht

Turbulentie trechtermond
Rust omstrengelt razernij
Zesenveertig is ontelbaar
Prehistorie ongezien
Ongedachten, onervaren
Toen niets nog gezien,
gehoord, getast,
geproefd, geroken
worden kon

Net als nu
kon niemand het weten
Ze was al compleet
Geheel om te worden

Na kakofonie
van tetterend vierende wellust
van graaiende wil tot ontleven
de monotonie nu
in dof dempend vlees
op aarde
in moeder
haar rood pompend hart

maandag

Toen de tijd een horizon kreeg (opera, 3)

Paul Brouwer vroeg mij een libretto te schrijven voor een moderne opera waaraan hij werkt. Het gaat over 'inzoomen op (vooral menselijk) leven'. Hij gaf me teksten en ideeën aan welke hij muzikale vorm wil geven. Met medeweten van Paul plaats ik hier voorpublicaties van teksten uit het libretto in wording. De eerste twee publiceerde ik eerder als Pop up reality (16 april, 2013) en Geen keus (17 april, 2013).


Een mensenleven is lang niet genoeg
Een mensenleven is zeker te kort
Wil je leven, wil je leven, wil je leven als mens?
Zit er iets anders op,
dan Mens te worden, te worden als mens.

Ze was er al!
Ze is er al!

zondag

Leverworst met currysaus

Ik heb jenever gedronken
en zware shag zitten roken.
Melancholie, duister verzonken,
de verstraler boven mij had ik ontstoken.

In mijn donkere tuin
verwaaide de wind
schimmen van zomer
zonder dat de notenboom
het helpen kon.
De vijver lag stil
(alle vis is gevlogen als maal van een reiger).

Ik wist wel: ik was licht beschonken,
in het ruisende lovert klonk karaoke,
in mijn hoofd - op de maat van het bonken -
telkens het PETS!
van toen onze droom
als een zeepbel
naar niets werd gestoken.

Ik neurie dit treurlied terwijl ik
leverworst met currysaus eet.
Ik ga zo maar slapen,
durf ik gerust:
ik droom toch alleen
maar als ik wakker ben.

zaterdag

Maatpak te groot


Het winkeltje doet vanaf de buitenkant Engels aan, door een voor een winkel klein raam zie ik  dat een kleermaker met naald en garen aan het pak van een klant zit te prutsen, terwijl de klant er nog in zit. Bij het openen van de deur klingelt nostalgisch een belletje. Ik stel mij op, typisch een wachtende klant. De kleermaker praat murmelend met de inhoud van zijn maatwerk, ik kan het gesprek niet volgen. Er is geen koopwaar uitgestald. Ik schat dat het goedkoopste pak hier 2000 euro kost. Eigenlijk zou ik rechtsomkeert moeten maken. Helaas, dat kan ik nooit. Ik wil de achting en de dienstbaarheid in de ogen en de houding van de neringdoenden waarnemen. Ze zitten ernaast met hun onderdanigheid, ik kan het niet betalen. Maar het is zo leuk en soms word ik het slachtoffer van mijn eigen theater. Op dit soort momenten besef ik ten volle dat ik nooit vermogend zal worden. Achter mij hoor ik volslagen onverwacht een stem. Ik draai me met een ruk om. Een man van een jaar of dertig met stug uitziend haar – waarschijnlijk doordat hij het strak naar voren heeft gekamd, maar niet plat op zijn hoofd, meer zoals de stekels van een stekelvarken – zit in een armstoel en kijkt mij niet aan. Ik realiseer me dat hij me een vraag stelde.
            ‘Pardon’?
Zonder zijn houding te veranderen, zonder ook maar de geringste moeite te doen om zijn  blik te richten op de man tegen wie hij spreekt, stelt hij mij dezelfde vraag. Ik weet dat het dezelfde vraag is, doordat ie de eerste keer al bij me binnenkwam, alleen drong ie toen niet tot me door.
            ‘Is uw vader een merel?’
Het is een absurde vraag, des te gekker is het dat ik mezelf  kalm en zonder ook maar een spoortje van verbazing hoor antwoorden.
            ‘Nee, maar hij was wel zanger, hij was bariton.’
            De wekker knettert en scheurt me sleurend aan het dons van mijn ziel vanuit de ene een andere wereld in. Ik weet dat het vrijdag is. Ik weet dat ik in bed lig. Ik weet dat ik op moet staan. Ik weet dat ik de neiging heb boven mijn bankrekening te leven. Ik zucht. Ik weet dat ik gisteren een andere auto heb gekocht. Ik stap uit bed en raap mijn confectiegoedje bij elkaar. Ik schuif het gordijn open en daar staat ie. Potverdorie, wat een vette bak. Met een klein sprongetje draai ik me om. Even later spoelt het warme water van de douche mijn morgen weer schoon. Vals als een kraai zing ik een liedje.

woensdag

Urenlange minuten


Terwijl al rijdend de afstand
slonk, zwol de klemmende band
om mijn maag en die om mijn hoofd.
Geplet werd ik, van ruimte beroofd.

Met de tijd die verstreek,
haar wangen bleek, zo bleek,
kneep ik mijn knokkels wit om het stuur.
Mijn wereld verging in dat uur.

dinsdag

Sorry Toon



Ik heb niemand nodig
stil en oprecht;
geef mij maar iemand levensecht.

Die te pas en ongelegen
sprankelende dingen tegen me zegt.

Iemand die met me jankt,
met me lacht, met me praat,
Dat is mijn maat.

zondag

Ik en Nietzsche (52, slot)


14.08.10

Poëtisch nawoord

Woorden
draaien
wervelen
kolken eromheen.
Ze stijgen, soms te ver,
tot boven de pit van de pruim.
Het zijn onze stenen,
het zijn onze sporen
sedert ons allereerste woord.
Niemand is er 
die nog weet
hoe dat werd gesproken,
noch waar,
noch waar het over ging.
Zo eeuwig als de bergen,
zo plotseling als het flitsen
van een herinnering.
Een ijsberende professor
zet ons het zuivere verstand
van Kant uiteen.
Het kan nog gortdroger,
neem Heidegger of Hegel.
Meegaan, meegaan,
volgen hun ideeën.
Er komt een dag
waarop er eentje door het gaatje valt,
een knikker in het knikkerspel.
Ting, ting, ting, het trapje naar beneden,
terwijl ik kijk naar een besneeuwde top,
terwijl ik pijn heb in mijn kuit,
terwijl ik diarree heb
op weer een Zwitsers dorpstoilet.

In spring de bocht gaat in


Ze zei:  'ik was aan het elastieken'.
Voor mij was dat een openbaring.
Nu ik haar zie, ken
ik haar uit ervaring.

Met haar mocht ik kijken hoe zij kind was.
Teder de ontroering, wij genoten.
In haar ogen, zacht gezind, las
ik hoe zij zich had ontsloten.

1 weekje weg


Dit bosje rozen is voor de lezers van deze blog.
Graag tot over een week!

Hartelijke groet,
Jan



Dit bericht was geprogrammeerd om automatisch geplaatst te worden tijdens mijn afwezigheid. Ik zal wel iets verkeerd gedaan hebben, want dat is niet gelukt. 
En... tja, die week, dat werden er vier.

zaterdag

Ik pas

Het verzinsel van de ziel
vond ik al nergens over gaan
toen God en Zijn Zoon Jezus
nog leefden voor mij.

Hang hem op,
de loze, lege bel,
de ziel
aan iets.
Virtuele gewaarwording,
constant subject
van wat ik zie
in de spiegel.

Ga ik dood,
ligt daar die rommel;
ben ik die verzameling
lichaamsdelen niet meer.
Niemand weet
wat met mij is gebeurd.

Ik?
Opgehouden te bestaan
als verzameling vormen
die zichzelf in de spiegel
bekijken kan
en denken:
dat ben ik.

vrijdag

Gepast ontkleed

Mijn lichaam,
mijn karakter,
mijn wil.
Bij wijze van spreken,
onbekwaam tot zien.

Naakt voor de spiegel
oprecht
(omdat het al het onoprechte verhult)
mijn handen,
mijn hoofd,
mijn huid,
mijn licht afhangende borsten.

Al dit mijn is
zonder bezit.

Ik ben mijn hand,
mijn hoofd,
mijn huid,
mijn teveel aan vet.

Lichaamsdelenkapitalisme
klasseloos bezit.

donderdag

Passend gekleed

Ontkleed mijzelf,
ga staan met beide voeten
stevig op de vloer, recht
van aangezicht tot aangezicht.
Sta en kijk,
zie verval.
zie schoonheid.
Wat verborgen moet blijven,
is onverhuld.
Mijn lichaam
weerloos;
ik zoals ik ben.

Een hoer en haar klant,
zij zijn niet naakt.
Zij zit ergens diep vanbinnen
en hij gaat gekleed
in zijn verslaving aan orgasme.

De man die van zijn kleding wordt beroofd door zijn beulen,
hij is bloot, maar kan niet kijken,
alleen gezien worden als ding;
moet worden kapot gemaakt.

Een streaker op Wimbledon 
is niet bloot,
hij vertoont zich
als zijn act.

Vrouwen met alleen een string
op het strand,
zij zijn hun schoonheid
en als ze oud zijn,
zijn ze niet in staat naar zichzelf te kijken,
want dan zouden ze zich wel kleden.

Naakt ben ik voor mezelf
als ik sta en kijk
en me realiseer
dat ik niet mijn lichaam zie.

Zou dat zo zijn, dan was ik niet naakt,
dan was mijn lichaam het kledingstuk 
waarin ik mij verberg.