Deel 1 van een vervolgverhaal.
Tussen mijn veertigste en vijftigste bezocht ik elk jaar 1, 2 of 3 festivals. Meestal liepen daar ook wel mensen rond die ouder waren dan ik. Dat neemt niet weg dat ik toch echt bij de weinige veertigplussers hoorde. Het deerde me niet. Ik was namelijk bezig met inhalen. Met inhalen ben ik begonnen vanaf ongeveer mijn dertigste en het was alsof ik probeerde om al etend de productie van een instellingskeuken voor te blijven. Het is niet zo dat ik op een dag besloot een inhaalrace te beginnen. Ik raakte erin verzeild. Vanaf wat smalle slootjes naar bredere stromen kwam ik terecht op een zee van mogelijkheden. Eerder al schreef ik erover, maar voor de lezer die dat gemist heeft, zal ik nog even schetsen waarover ik het hier heb.
Als ik met leeftijdgenoten praat, mis ik hun referentiekader. Ik ken de televisieprogramma’s waarover ze het hebben niet. Zo is het ook met acteurs, pop- en rocksterren, films, boeken, de politiek, de sfeer, de veranderingen, het hippiegevoel, de flowerpower en al dat soort dingen uit de jaren zestig en zeventig van de twintigste eeuw. Misschien weet ik stiekem een beetje wat het is om een vreemde te zijn in een land waarheen je bent geëmigreerd. Integreren lukt nooit helemaal, hooguit kun je net doen alsof - voor jezelf en voor al die autochtonen die willen dat jij net zo wordt als zij. Het haalt niet uit, want waar je niet bij bent geweest, wat je niet hebt meegemaakt, wat geen deel uitmaakt van je eigen kinderjaren en jeugd, zal altijd vervreemden. Je zult nooit echt mee kunnen praten, ook al kijk je alle films en televisieprogramma’s uit die tijd, al luister je alle muziek, al lees je alles wat er te weten valt. Je blijft een museumbezoeker.
Mijn geboortejaar is 1961, dus de vraag: waar was jij in die tijd? zou een terechte vraag zijn. Het antwoord is dat ik opgroeide in een dorp achter een dijk aan een Nederlandse rivier bij een vader die het om levensbeschouwelijke redenen niet wenselijk achtte om een tv in huis te hebben. We woonden in een Biblebeltdorp. Dorpen in die Biblebelt zijn op dit moment weer volop in de belangstelling vanwege een uitbraak van de mazelen. Veel Biblebelters laten namelijk hun kinderen niet inenten tegen bepaalde ziektes en aandoeningen. Ze geloven dat ze dan zitten te interveniëren in de voorzienigheid van God. Ik formuleer het kort door de bocht, maar daar komt het toch zo’n beetje op neer.
Ergens in de Bijbel staat dat je als christen “wel in deze wereld moet zijn, maar niet van deze wereld”. Biblebelters isoleren zich binnen hun omgeving. Zo was er bij ons thuis een radiootje dat uitsluitend diende voor het beluisteren van nieuws, weerberichten en christelijke liederen bij de “Muzikale Fruitmand” van de Evangelische Omroep. Film, theater, sportverenigingen, circus, kermis, concerten, scouting, andere muziek dan kerkmuziek… het bestond allemaal niet. Soms werd iets uitdrukkelijk verboden, van de meeste dingen wist je niet eens dat ze bestonden. Ik ging naar een echte bibelbeltschool, zo een die buitenstaanders vaak kennen als school waar meisjes vlechtjes en lange rokken dragen. Bij biologie leerden we de evolutietheorie en aansluitend dat het een atheïstisch verzinsel was, kenmerkend voor de goddeloze tijd waarin we leefden. Die goddeloze tijd, dat was de wereld die ik af en toe vermoedde voorbij vage grenzen, aan de overkant van de straat achter het raam van een café of in de bus achter de omfloerste blikken van meisjes die niet op een biblebeltschool zaten of in de lange haren van jongens die mijn vader bietels noemde.
`T is me toch wat’, hoofdschudde hij: ‘je moet tegenwoordig eerst goed aan de voorkant kijken voor je kunt herkennen of je met een meisje of een jongen te maken hebt’. Meisjes in lange broeken en jongens met lange haren, het was de wereld in een legpuzzeldoos. De goddeloze wereld trok ook aan mij voorbij als ik op een zaterdagnamiddag toevalligerwijze kungfubewegingen makende jongens uit de Nutszaal zag komen. Ik vermoedde wel dat ze imiteerden wat ze zojuist gezien hadden, maar ik wist niet waarover het ging en zelfs toen ik later het liedje Kung Fu Fighting van Carl Douglas leerde kennen, kon ik de link met Bruce Lee en de gesticulerende jongens in de Hoogstraat van ons dorp niet leggen, simpelweg doordat ik niet wist wie Bruce Lee was.
Wordt vervolgd.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Reacties zijn welkom. Corresponderen over de inhoud van de berichten op deze blog doe ik niet.