Leuk als meer mensen deze blog lezen

DEEL deze BLOG a.u.b. op FACEBOOK of TWITTER.
Bedankt voor het lezen (en delen).

zaterdag

Memoires van een thuisloze (18)

Vaak zag ik kinderen spelen in de buurt. Aimy heb ik er nooit bij gezien, vóór die wonderlijke ontmoeting niet en naderhand, toen ik af en toe een beetje naar haar uitkeek, ook niet. Wat denkt u, is het heel gek om aan een engeltje te denken? Engelen worden niet gebeamd, dat weet ik ook wel. Sinds Aimy ben ik er toch maar mooi van overtuigd dat ze wel bestaan. Ze kunnen zich tonen, plotseling verschijnen. Ze zijn mensen, gewone mensen om te zien. Daar houdt het op, weet u, de vergelijking met gewone mensen. Iedereen die Aimy en mij daar bij die sloot gezien zou hebben, zou een man met een kind gezien hebben, een vader met zijn dochter of een vieze ouwe kerel met een klein meisje. Niemand zou de verkommerde ziel gezien hebben die ik was, niemand zou de genezende aanraking hebben waargenomen die uitging van samen kind zijn, stekelbaarsjes zoeken, spelen in een eindeloze hemelbranding. We verbleven die middag onder een onzichtbare koepel.
Hel en duivels, wat was ik eerst nog kwaad, niet aflatend in opstand tegen alles, verstrengeld met het schema van de bezoedelde jaren. Commentaar op alles, vallende kiezels, tuimelende gedachten. Ik vraag me weleens af hoeveel ruzies, arbeidsconflicten, echtscheidingen, mishandelingen en zelfs burgeroorlogen er ontstaan zijn in de voorgeborchten van depressies? In de satanische stormen van mijn psyche sliep ik in een fladderende tent. Die dag knipte Aimy de scheerlijnen door, dat zei ik u al. In de geestelijke slipstream doorzag ik hoe ik kinderlijk het onderscheidingsvermogen miste. Het was heus niet ineens over, zo gaan die dingen niet. Ook zonder scheerlijnen kan een tent nog wel een poosje blijven staan. Het was een begin, een bliksemschicht, een eerste verandering van perspectief. Bij wijze van spreken werd ik ingeschreven in een cursus ‘niet herhalen’. Zeker, deze vertelling is ook een soort van herhaling. Maar ook niet, weet u, maar ook niet.
Huh? Wat zegt u? Neem me niet kwalijk, ik was even in gedachten. Waarom ook niet, wilt u weten. Nou, dat zit ‘m in de aard van verhalen. Je kunt nooit twee keer hetzelfde verhaal vertellen. Nee, zelfs niet als je het voorleest uit hetzelfde boek. Een verhaal vertelt zichzelf niet, dat is het hem. Verhalen vinden plaats tussen ‘laten we het de tekst noemen’ en de lezer, kijker, toehoorder. Voor mij is dit verhaal ook nieuw, net als voor u en gisteren zou ik het anders verteld hebben. Ik wist niet dat de dingen pasten in mijn leven zoals zij zich nu tonen. U en ik, wij zitten samen in een avontuur. Uzelf gebruikte de mooiste metafoor: buiten spelen. Vind u dat nou niet leuk? Het is niet zo simpel dat ik u mijn levensverhaal vertel. Biografieën bestaan niet. We zullen moeten afwachten waarheen dit ons voert, ik net zo goed als u. En dan zijn we bij uw vraag van vandaag.

donderdag

Memoires van een thuisloze (17)

In de verte kwam ze aanrennen, met haar lange bruine haren en haar witte broek, foezelig geworden van op slootkanten zitten en haar fel oranje trainingsjasje. Ze droeg een lange kromme stok. Ze riep joehoe en ze zwaaide. Met haar stok richtte ze even later onheil aan in de wereld onder water. Blubber dwarrelde op in vette wolken. De sloot werd grondig uitgekamd. We kregen vanzelfsprekend geen visje meer te zien. Ik zei dat ik naar huis ging, zij dat ze verder ging zoeken. Maar even later riep ze mijn naam. Ze kwam achter me aanrennen. Babbelend over eenden en karekieten en riet en biezen liepen we gezamenlijk naar de bebouwde kom. Het eerste huis was het mijne. Daar namen we afscheid door doei te zeggen en Aimy zei nog dat zij en haar vriendjes hier wel vaker speelden, een uitnodiging.


Winderig een waaier
verward weten
zon op het water
in de schaduw.

Het verbaast me enorm dat u er weer bent. Dat was vorige week al zo, maar ik dacht dat u het, na twee keer mijn geraaskal te hebben moeten aanhoren, wel op zou geven. Wat zegt u, u vindt het boeiend? U houdt van buiten spelen? Daar word ik even stil van. Heel vreemd om dat te horen.

U wilt graag meer weten over mijn kindertijd en over hoe het tot die duiveluitdrijving is gekomen. Jeetje. Wat zal ik vertellen? Zal ik gewoon helemaal bij het begin beginnen, bijvoorbeeld op de kleuterschool? Jeetje… Mijn hele levensverhaal. Haha, ik dacht dat u mij kritisch zou gaan interviewen, zou willen weten wat mij drijft om hier op dit plein te gaan zitten. Ah, dat komt nog. Nu eerst mijn kinderjaren. Juist ja… Eerst wil ik nog iets zeggen over Aimy. De laatste keer had u zo’n haast om weg te komen. Weet u, mijn ontmoeting met haar was in geen geval een gewone ontmoeting.

zondag

Memoires van een thuisloze (16)

Ze vatte het plan op om de stekelbaarsjes een beetje te laten schrikken. Dan zouden ze wegzwemmen en dan zagen we ze tenminste. Ze ploeterde wat met het stokje met plastic eraan in de sloot en er zwom inderdaad een redelijk groot visje door het midden van de sloot helemaal weg over een meter of vijf afstand. Hahaha, ik moet er nog om lachen, het was echt geweldig. We waren niet zomaar een beetje de tijd aan het verdrijven, oh nee. We speelden en spelen is tijdloos. Ze rende op een gegeven moment weg en langs de andere kant van de sloot kwam ze terug. Terwijl ze naderde zei ze:
‘Ik heet trouwens Aimy’, dus zei ik: ‘Ik ben Andreas’. Dat was heel magisch, een soort van formule waarmee we onze prille vriendschap bevestigden. Ze stond te balanceren op de veel steilere overkant, maar haar stokje was te kort om ermee bij het water, laat staan bij de visjes te kunnen komen. Ik heb nog niet verteld dat het die dag ideaal weer was. Af en toe een wit wolkje voor de zon, zacht briesje. Ze zei dat ze eigenlijk een lange stok moest hebben, dan kon ze zó daar in de hoek porren en dan zouden ze die kant op zwemmen, dacht ze. Zij en haar vriendjes hadden verderop een hut, daar lagen veel stokken. Ze kwam met een heel verhaal over een zwerver, dachten ze, maar die was van de scouting, want die deden een vossenjacht. Ze ging even een stok halen, de hare liet ze hier. Hup, weg rende ze en het was weer stil langs de sloot.
Daar zat ik dan. Ik was versuft, kon eigenlijk alleen maar een beetje dwaas glimlachen. En toen kwam de gedachte: misschien is ze wel een engel. Ja, u kunt aan de manier waarop ik het zeg, merken dat ik daar tot op dit moment schamper over doe. Maar toch, mevrouw, maar toch… Het duurde een tijdje. Ik zag haar stokje met het stukje plastic eraan liggen en mijn gevoel dat er vanuit het niets een engel aan mij was verschenen die even plotseling weer was weggebeamd, werd sterker. Maar ze kwam terug.