De memoires van een thuisloze vormen een doorlopend verhaal. Het is opgebouwd uit gloednieuwe teksten en vernieuwde versies van teksten die ik al eerder voor een beperkte kring van lezers publiceerde. Ik breng op deze plaats met onregelmatige tussenpozen stukjes van deze vertelling - in afwijking van de andere teksten in deze blog - zonder foto's.
MEMOIRES VAN EEN THUISLOZE
Hoe ik naar buiten kijken kan? Ik
leef toch op een plein?
Wel mevrouw, ik ben binnen in
mezelf. Mijn ogen zijn mijn ramen waardoor ik de wereld binnen tracht te halen.
Helaas, het lukt niet, de wereld is zo ver van mij vandaan. Ik ben een zwerver,
zeggen de mensen. Gek hè? Dat terwijl ik als geen ander thuis ben. Als het regent, word ik nat, maar niet vanbinnen, daar is de
humor, mijn levensvocht, de tranen die ik schrei, mijn sijpelende ziel. Ik ben
niet dakloos, ik ben thuisloos. De mensen noemen mij de filosoof en dat bevalt
me, zij het dat ik mijn studie wijsbegeerte niet voltooid heb.
Hoe wordt een filosoof geboren?
Bij mij zal zeker een rol gespeeld hebben dat mijn vader toen ik nog kind was
vaak met mij over de ernstige dingen des levens sprak. Nu ik decennia verder
ben, is het me onmogelijk geworden die gesprekken letterlijk te reconstrueren.
Wel kan ik over de inhoud ervan spreken. Ze gingen uiteraard over het tranendal
dat dit aardse bestaan is en over het eeuwige leven dat voor mij in het
verschiet lag. Ja, weet u, ik moet toegeven dat ik hem wat het eerste betreft
gelijk geef, wat het tweede aangaat: dat punt was het eerste waarop ik hem
afviel. Dat mensen in een god geloven, soit, maar een persoonlijk voortbestaan
in een tranenvrije, eeuwige hallelujastemming, of hoe zou je het tegenovergestelde
van een tranendal moeten noemen? Een drogeogenhoogte? Een fermerechteruggenbult?
Kom jongens, we hebben nog een eeuwigheid te gaan, maar geen gezeur, schouders
eronder. Godsamme zeg, je kunt er niet aan toevoegen dat dan de klus des te
eerder geklaard is. Nee, de eeuwige gelukzaligheid beschouw ik als het
aller-onzinnigste verzinsel uit de geschiedenis van menselijke zingeving. Als
er één ongefundeerd geloofsidee is waar geen logisch houdbare argumenten,
aanwijzingen, bronnen of vondsten of zelfs excuses voor aan te voeren zijn, dan
is het wel dat van een leven na dit leven. Geloven dat je na de dood elders
verder rommelt aan je leven dat toch al niet bijster groots is, eerder
onbeduidend en het meest geëigend om geluidloos uit te doven, is als het gedrag
van een dromerig jongetje dat door zijn moeder dag in dag uit wordt uitgescholden,
door zijn vader wordt gestompt en af en toe in elkaar geschopt, en dan ’s
avonds in zijn bed droomt dat hij een meeuw is; zo een die tegen de achtergrond
van een blauwe lucht door het zonlicht een witte stralenkrans om zich heen
krijgt en dat hij op alles en iedereen neer kan kijken met een strenge,
ongenaakbare zeemeeuwenblik.
Maar
nee, geloven in de hemel is, anders dan streng neerwaarts blikken, een kwestie
van jezelf weggeven aan Iemand Anders, aan de Grote God. Meer nog dan de
kinderlijkheid van de droom verfoei ik dit opzien naar een Redder. Niets heeft
het opgeleverd dan uitsluiting, verkettering, verbranding en terrorisme.
Maagden en gouden straten, één natglanzende orgie van ontkenning. In een
lustpark van zo’n eeuwige stad ben ik als filosoof geboren.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Reacties zijn welkom. Corresponderen over de inhoud van de berichten op deze blog doe ik niet.